esse
Niet te verwarren met: Esse |
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
esse | sum | fuī | - |
onregelmatig | volledig |
- es·se
esse
- (palindroom) zijn
- «Mors perpetualis est.»
- De dood is eeuwig.
- «Mors perpetualis est.»
- bestaan
- «Credo Iovem esse.»
- Ik geloof dat Iuppiter bestaat.
- «Credo Iovem esse.»
- wonen, leven
- «Romae sum.»
- Ik woon in Rome.
- «Romae sum.»
- (+ gerundivum [+ datief van de handelende persoon]) mogelijk zijn
- «Mihi veniendum est.»
- Ik mag komen.
- «Mihi veniendum est.»
- gebeuren
- waar zijn
- «Sic est!»
- Het is echt zo!
- «Sic est!»
- (+ datief) eigendom zijn van
- «Serva matri est.»
- De slavin is van moeder.
- «Serva matri est.»
- als doel hebben
- geschikt zijn voor
- es·se
esse