mispaap
- mis·paap
- samenstelling van mis en paap [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mispaap | mispapen |
verkleinwoord | mispaapje | mispaapjes |
de mispaap m
- (geschiedenis) (religie) RK-priester die de mis mag opdragen
- Het woord 'mispaap' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.