paap
- paap
- via Middelnederlands pape van Oudnederlands papo, in de betekenis van ‘geestelijke’ aangetroffen vanaf 1181-1210; dit gaat via Latijn papa terug op Oudgrieks πάπας (pápas) "bisschop, paus" [1] [2] [3]
- [3] mogelijk omdat het verenkleed doet denken aan de kleding van geestelijken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paap | papen |
verkleinwoord | paapje | paapjes |
de paap m
- (geschiedenis) (religie) wereldlijk geestelijke bij de Rooms-Katholieke Kerk
- (pejoratief) rooms-katholiek
- (zangvogels) bepaald soort vogel, Saxicola rubetra
- In betekenis 3. "zangvogel" is het verkleinwoord paapje de meer gangbare vorm.
- Het woord paap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paap" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ paap op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "paap" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be