• smul·paap
enkelvoud meervoud
naamwoord smulpaap smulpapen
verkleinwoord smulpaapje smulpaapjes

de smulpaapm

  1. iemand voor wie lekker eten het hoogste goed is, een lekkerbek
vervoeging van
smulpapen

smulpaap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smulpapen
    • Ik smulpaap. 
  2. gebiedende wijs van smulpapen
    • Smulpaap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smulpapen
    • Smulpaap je? 
89 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]