(klemtoonhomogram)

  • mis·koop
enkelvoud meervoud
naamwoord miskoop miskopen
verkleinwoord miskoopje miskoopjes

mískoop m

  1. aanschaf waar je spijt van hebt en die je dus beter niet had kunnen doen
    • De oordopjes voor het sporten waren een miskoop, want ze waren na een week al kapot. 
    • Andy Carroll zal voor altijd te boek staan als een van de grootste miskopen in de geschiedenis van de Premier League. Zes jaar geleden brak Liverpool het clubrecord (ca. 40 miljoen) door Carroll in Newcastle op te halen, maar dat werd helemaal niks. Sindsdien is de spits vooral geblesseerd. Ook bij West Ham, dat Liverpool en Carroll na anderhalf jaar voor de helft van de prijs van elkaar verloste. Maar ja, áls hij fit is laat Andy gelukkig met regelmaat zien waarom hij ooit zoveel waard was en dat zagen ook de Britse commentatoren. [2] 
vervoeging van
miskopen

miskóóp me

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich miskopen
    • Ik miskoop me. 
  2. gebiedende wijs van zich miskopen
    • Miskoop je! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich miskopen
    • Miskoop je je? 
    • Wanneer ik teveel haast maak, miskoop ik me vaak aan nieuwe boeken. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jules Seegers 16 januari 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be