• mis·pak·ken

mispakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mispakken
mispakte
mispakt
zwak -t volledig
  1. iets niet goed pakken of grijpen
    • "We hebben ook geen mannen voor het podium op de meerkamp en de finale halen is voor ons niet echt een uitdaging", zei bondscoach Bram van Bokhoven, die over de podiumtraining van zaterdag niet heel tevreden kon zijn. Zo vloog Deurloo van de rekstok af en was hij even dizzy. "Ik weet nog dat ik mispakte, maar niet dat ik de grond raakte." [2] 
  2. iets verkeerd inschatten, je ergens op verkijken, iets onderschatten
    • Veel Chinese films krijgen we niet te zien op tv. Laat staan historische drama’s die zich afspelen voor het begin van onze tijdrekening. Mispak u niet aan de Engelstalige titel: deze film gaat over hoe het hoofd van de Han-dynastie de keizer wil afzetten. [3] 
    • Gent verwelkomde zijn tegenstander van donderdag al op Twitter. De Buffalo’s tipten de Engelsen om alle Belgische specialiteiten woensdagavond te proberen. Gentse gastvrijheid, of hopen ze in de Ghelamco Arena stiekem dat de Spurs zich mispakken aan het Belgische bier? [4] 
83 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]