• mis·te
vervoeging van
missen

miste

  1. enkelvoud verleden tijd van missen
    • Ik miste. 
    • Jij miste. 
    • Hij, zij, het miste. 
     Hij had jaren gespaard om de PCT te kunnen lopen en – ook al miste hij zijn dochter – niks kon hem tegenhouden om Canada te bereiken.[1]

miste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van mis
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


  • mis·te
  • Afgeleid van het Oudnoorse voltooid deelwoord mist, dat van het Oudnoorse werkwoord misse komt.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
miste
mister
mistet
mista
mistet
mista
Klasse 1 zwak

miste

  1. inboeten, verliezen
  2. missen (mislopen)
  • [2]: miste bussen
de bus missen
  • [1]: miste livet
het leven inboeten, doodgaan, omkomen, overlijden
  • [1]: Vi har ingen tid å miste. (Vi må skynde oss.)
We hebben geen tijd te verliezen. (We moeten opschieten.)


  • mis·te
  • Afgeleid van het Oudnoorse voltooid deelwoord mist, dat van het Oudnoorse werkwoord misse komt.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
miste
mistar
mista
mista
Klasse 1 zwak optioneel
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
miste
mister
miste
mist
Klasse 2 zwak optioneel

miste

  1. inboeten, verliezen
  2. missen (mislopen)
  • [2]: miste bussen
de bus missen
  • [1]: miste livet
het leven inboeten, doodgaan, omkomen, overlijden
«Minst 16 menneske mista livet då eit passasjertog køyrde inn i eit godstog i India tidleg måndag.»
Ten minste 16 mensen zijn omgekomen toen maandagochtend in India een passagierstrein in een goederentrein gebotst is.
  • [1]: Vi har inga tid å miste. (Vi må skunde oss.)
We hebben geen tijd te verliezen. (We moeten opschieten.)