• in·boe·ten

inboeten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inboeten
boette in
ingeboet
zwak -t volledig
  1. overgankelijk minder hebben dan voorheen
    • Als gevolg van ontkerkelijking vanaf het laatste kwart van de 20e eeuw, heeft het katholicisme in Noord-Brabant sterk aan invloed ingeboet. 
    • En op hetzelfde moment worden we getrakteerd op literatuur van de bovenste plank, een boek dat nooit aan kracht zal inboeten, simpelweg omdat de mens - vergeef me mijn zwartgalligheid - onverbeterlijk is.[3] 
    • Het probleem is dat wetenschappers niet de enigen zijn die erover beschikken. De feiten die wetenschappers produceren, zijn immers allemaal te vinden in de enorme supermarkt die internet heet. Wanneer mensen daar zoeken, vinden ze de resultaten van tal van studies die elkaar inderdaad soms tegenspreken. Als wetenschap hierdoor al aan geloofwaardigheid zou inboeten, dan komt dat ook door de valse belofte die wetenschappers zelf doen.[4]  
  • inboeten aan
90 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. inboeten op website: Etymologiebank.nl
  3. Golding, William
    De heer der vliegen vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema 2011 ISBN 978-90-5965-388-7 pagina 11
  4. Volkskrant 2 juni 2017,
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be