• kwijt·ra·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwijtraken
raakte kwijt
kwijtgeraakt
zwak -t volledig

kwijtraken

  1. ergatief verloren gaan / verliezen
    • Als je het niet opbergt, raakt het vast kwijt. 
    • Daarom schrijf ik dit. Voordat we elkaar helemaal kwijtraken en veranderen in iets wat we nooit waren, alsof alles wat ons met elkaar verbond niet meer bestaat. [1] 
     Oscar kwam overeind, rekte zich uit en deed een paar rompoefeningen om de stijfheid kwijt te raken, alsof hijzelf ook de strijd aan zou moeten gaan.[2]
     Haar vader had zich dus ingelaten met zwartemarkthandelaars en was zijn geld kwijtgeraakt? Ja, zo zou je het, misschien iets minder fijngevoelig, uit kunnen drukken.[3]
  2. ergatief niet meer weten waar iets is
    • Ik ben m'n paspoort kwijtgeraakt. 
  • Hoewel het werkwoord ergatief is en met zijn vervoegd wordt, regeert het een voorwerp, dat echter eerder als oorzakelijk dan als lijdend gezien moet worden. Een omzetting naar een lijdende vorm is niet mogelijk.
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Harstad, Johan
    Max, Mischa & Het Tet-offensief 2017 ISBN 9789057598494 pagina 18
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be