kwijt
- kwijt
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrij van, niet meer in het bezit van’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
- Van het middelnederlandse quiet, "vrij, verlost van", waarschijnlijk van het oudfranse quite, van het klassiek latijn quietus, "rustig".[2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | kwijt |
verbogen | (alleen predicaat) |
kwijt
- ~ + oorzakelijk voorwerp niet meer weten waar iets is
- Hij is zijn horloge kwijt.
- kwijt zijn
geld dat men moet uitgeven
- • Aan vaste lasten was ik per maand al meer dan vier keer zoveel kwijt. [3]
vervoeging van |
---|
kwijten |
kwijt
- Het woord kwijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwijt" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "kwijt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kwijt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be