Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwijt·schel·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwijtschelden
schold kwijt
kwijtgescholden
klasse 3 volledig

Werkwoord

kwijtschelden

  1. ditransitief een schuld schrappen, ontheffen van een plicht (bijv. straf, schuld)
    • Ze kregen hun achterstallige betalingen gedeeltelijk kwijtgescholden. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be