kwijtschelden
- kwijt·schel·den
- samenstelling van kwijt en schelden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kwijtschelden |
schold kwijt |
kwijtgescholden |
klasse 3 | volledig |
kwijtschelden
- ditransitief een schuld schrappen, ontheffen van een plicht (bijv. straf, schuld)
- Ze kregen hun achterstallige betalingen gedeeltelijk kwijtgescholden.
- Het woord kwijtschelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwijtschelden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be