• schel·den
  • In de betekenis van ‘tieren’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schelden
schold
gescholden
klasse 3 volledig

schelden

  1. inergatief krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon
    • Hij heeft vreselijk gescholden tegen die mevrouw. 
vervoeging van
schellen

schelden

  1. meervoud verleden tijd van schellen
    • Wij schelden. 
    • Jullie schelden. 
    • Zij schelden. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]