• snub·ba
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snubba
snubbar
snubbaði
snubbat
Klasse 1 zwak volledig

snubba

  1. grauwen, schelden
  2. afstompen, verboersen
  3. raar opkijken, versteld staan