• af·stom·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstompen
stompte af
afgestompt
zwak -t volledig

afstompen

  1. ergatief zijn scherpheid verliezen
    • Dit mes is aardig afgestompt. 
  2. overgankelijk van zijn scherpheid beroven
    • Dat harde ruwe oppervlak stompt je mes snel af. 
  3. overgankelijk iemands tegenwoordigheid van geest nadelig beïnvloeden
    • Hij is door dat geestdodende werk flink afgestompt. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be