Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stomp·te af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afstompen

stompte af

  1. enkelvoud verleden tijd van afstompen
    • Ik stompte af. 
    • Jij stompte af. 
    • Hij, zij, het stompte af. 


Gangbaarheid