abobar
- a·bo·bar
abobar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abobar |
abobaba |
abobado |
volledig |
- overgankelijk afstompen, versuffen, suf maken
- verbijsteren, versteld doen staan, verbaasd doen staan
- [1] atontar, alelar
- [2] deslumbrar, desconcertar