• ver·suf·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versuffen
versufte
versuft
zwak -t volledig

versuffen

  1. ergatief suf worden
    • Van de eindeloze rij tegenliggers met hun koplampen was hij een beetje versuft en hij stopte bij een wegrestaurant. 
    • Als hij overeind komt, is Albert nog volkomen versuft door zijn ontdekking. [1] 
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 20
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be