suffen
- suf·fen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
suffen |
sufte |
gesuft |
zwak -t | volledig |
suffen [3]
- onovergankelijk niet in de gaten hebben wat er om iemand heen gebeurt
- onovergankelijk niet al te helder van geest zijn
- Het woord suffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "suffen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "suffen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ suffen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be