suffer
- suf·fer
- Naamwoord van handeling van suffen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | suffer | suffers |
verkleinwoord | suffertje | suffertjes |
- iemand die suft
suffer
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van suf
- Het woord suffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Geluid: suffer (VS) (hulp, bestand)
- Van Middelengels suffren, verder te herleiden tot Latijn sufferre/sufferire; bekend sinds de 13e eeuw. Het woord kwam in de plaats van Angelsaksisch þrowian.[1]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to suffer |
he/she/it | suffers |
verleden tijd | suffered |
voltooid deelwoord |
suffered |
onvoltooid deelwoord |
suffering |
gebiedende wijs | suffer |
suffer
- onovergankelijk lijden
- overgankelijk ondergáán (van kwelling/pijn e.d.)