Angelsaksisch
ISO 639-3 |
---|
ang |
bestand |
- Geluid: Angelsaksisch (hulp, bestand)
- IPA: /ɑŋəl'sɑksis/
- An·gel·sak·sisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | Angelsaksisch | Angelsaksischer | |
verbogen | Angelsaksische | Angelsaksischere | |
partitief | Angelsaksisch | Angelsaksischers | - |
enkelvoud | bezitsvorm | meervoud | |
---|---|---|---|
naamwoord | Angelsaksisch | - | - |
verkleinwoord | - | - | - |
het Angelsaksisch o
- geen meervoud (taal) West-Germaanse taal die tussen ca. tussen 400 en 1100 werd gesproken en die geldt als de rechtstreekse voorloper van het Middelengels
- Het Angelsaksisch werd een lange tijd gesproken.
1. een West-Germaanse taal die tussen ca. tussen 400 en 1100 werd gesproken en die geldt als de rechtstreekse voorloper van het Middelengels
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord Angelsaksisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.