• weg·suf·fen

wegsuffen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegsuffen
sufte weg
weggesuft
zwak -t volledig
  1. langzaam in slaap vallen
    • Ik stond een beetje moedeloos te hameren. Er gebeurde natuurlijk niets, het was een stevige schoorsteen. Die schoorsteen stond er al 50 jaar. En een half uur door hameren zonder resultaat is niet mijn idee van slopen. Daarom raakte ik een beetje aan het wegsuffen tijdens dat domme gebeuk op de stenen, bovendien kreeg ik erg lamme armen, want mijn hamer is niet de lichtste. [2] 
    • De essentie van het jezelf iets eigen maken komt neer op hoe je je effectief tegen het wegsuffen kunt wapenen. Het is inderdaad lastiger wegdromen wanneer je een stuk hout onder water moet zien te houden, dan wanneer je de wet van Archimedes krijgt uitgelegd. Maar sommige vakken zijn abstracter dan andere en lenen zich minder voor een "al doende' aanpak. [3] 
    • Het Openbaar Ministerie beoordeelt of hij zorgvuldig heeft gedood en of de dode wel ondraagelijk en uitzichtloos leed. Onhanteerbare begrippen, schrijft Spaink. Want wat is ondraaglijker: het langzaam wegsuffen door morfine en steeds minder zuurstof van een longkankerpatiënt, of de twintigjarige die na een motorongeluk vanaf zijn nek verlamd de rest van zijn leven in een rolstoel voor zich ziet? De longkankerpatiënt krijgt een paar dagen voor zijn natuurlijke dood zonder morren euthanasie, als hij dat wil. Maar als de invalide jongeman dood wil, helpt niemand hem. [4] 
91 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Fred Koning 15 augustus 2008 Een half uur beuken op de stenen van de schoorsteen
  3. NRC Beatrijs Ritsema 7 mei 1992 Bijles
  4. NRC Wim Köhler 7 december 2001 Doe het liever zelf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be