• weg·doe·ze·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegdoezelen
doezelde weg
weggedoezeld
zwak -d volledig

wegdoezelen

  1. ergatief in slaap dreigen te vallen
    • Hij zat weg te doezelen achter het stuur en besloot een hotelletje te zoeken. 
97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be