• in·dut·ten

indutten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indutten
dutte in
ingedut
zwak -t volledig
  1. langzaam in slaap vallen voor een korte slaap
    • De studenten dutten een voor een in tijdens het wel zeer saaie college. 
    • En de busjes begeven zich niet in de chaos van het gewone verkeer. Ooit zal het wel zover komen, denkt Van Dijke. „Je ziet nu dat in gewone auto’s de techniek de automobilist steeds meer ondersteunt en er steeds meer aan actieve veiligheid wordt gedaan: rijbaanbewaking, allerlei vormen van tractie- en remcontrole, systemen die opletten of de chauffeur niet indut. Uiteindelijk komt dat uit bij de chauffeurloze auto. Wij beginnen aan de andere kant, we bekijken hoever je met chauffeurloos openbaar vervoer kunt komen. En het zou best kunnen zijn dat die weg uiteindelijk sneller tot de chauffeurloze auto leidt.” [2] 
vervoeging van
indutten

indutten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van indutten
    • ...dat wij indutten. 
    • ...dat jullie indutten. 
    • ...dat zij indutten. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Warna Oosterbaan 23 april 2009
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be