inslapen
- in·sla·pen
- samenstelling van in bw en slapen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inslapen |
sliep in |
ingeslapen |
klasse 7 | volledig |
inslapen
- ergatief in slapende toestand geraken
- Hij was blijkbaar met alle lichten en de televisie nog aan ingeslapen.
- ergatief, (eufemisme), (dierkunde) laten ~ met een overdosis slaapmiddel een dier laten overlijden
- De hond leed aan een ernstige ziekte en zijn baasjes moesten hem daarom laten inslapen.
- onovergankelijk (eufemisme) doodgaan, overlijden, sterven
- (figuurlijk) suf, duf en niet oplettend worden
- ▸ Het alleen zijn maakte me juist wakker. Wellicht was ik door mijn drukke agenda thuis wat mat en ingeslapen geraakt.[1]
- [1] inslaapmiddel
1. in slapende toestand geraken
2. met een overdosis slaapmiddel een dier laten overlijden
- Het woord inslapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inslapen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be