dutten
- dut·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dutten |
dutte |
gedut |
zwak -t | volledig |
dutten
- inergatief kort en licht slapen
- Hij zat een beetje te dutten.
vervoeging van |
---|
dutten |
dutten
- meervoud verleden tijd van dutten
- Wij dutten.
- Jullie dutten.
- Zij dutten.
- Wij dutten.
de dutten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dut
- Het woord dutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dutten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dutten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dutten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be