• suf·fig
  • afleiding van suf met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen suffig suffiger suffigst
verbogen suffige suffigere suffigste
partitief suffigs suffigers -

suffig

  1. niet helemaal helder
    • De patiënt werd steeds suffiger en raakte later zelfs helemaal in coma. 
  2. niet heel actief
    • De sullige jongen was niet populair bij de meisjes en hij deed er ook zijn best voor om het te worden. 
97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be