coma
- co·ma
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘bewusteloosheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘nevelmassa rond komeetkern’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coma | coma's |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) volkomen bewustloosheid
- Door dat zware ongeval raakte zij geruime tijd in coma.
- De 26-jarige Belg blijft de komende tijd in een kunstmatige coma om zijn lichaam de kans te geven te herstellen van de operaties en de verwondingen. Verdere prognoses kunnen nog niet gemaakt worden. [2]
- (figuurlijk) een wakende toestand terwijl men toch niet goed weet wat er gebeurt
- ▸ Pas na de begrafenis van onze kinderen in Nederland raakten wij langzamerhand uit dit vreemde coma.[3]
- in coma liggen: bewusteloos zijn
1. volkomen bewustloosheid
- Het woord coma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coma" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "coma" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC 1 juni 2016
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
comer |
coma