sufkop
- suf·kop
- samenstelling van suf ww en kop [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sufkop | sufkoppen |
verkleinwoord |
de sufkop m
- letterlijk: iemand die snel wegsuft
- (figuurlijk) iemand die weinig nadenkt
- Misschien was de handelwijze van Alves Gonçalves nooit aan het licht gekomen en had hij nog jaren zo kunnen doorgaan als niet een sufkop vanuit Madeira naar de gemeente had gebeld om te informeren of zijn rijbewijs al klaarlag, precies een uur voor hij zijn rijexamen moest doen. [2]
- [1] dromer
- [2] domoor, sufferd, sukkel, uilskuiken
- Het woord sufkop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sufkop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gerrit Komrij 8 februari 2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be