• suk·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord sukkel sukkels
verkleinwoord sukkeltje sukkeltjes

de sukkelm

  1. (scheldwoord) dom, onhandig persoon
    • Wat ben je toch een sukkel! 
vervoeging van
sukkelen

sukkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sukkelen
    • Ik sukkel. 
  2. gebiedende wijs van sukkelen
    • Sukkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sukkelen
    • Sukkel je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be