• uit·schel·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitschelden
(NL) /'œytsxɛldə(n)/
(VL) /'œtsxɛldə(n)/
schold uit
(NL) /sxɔlt 'œyt/
(VL) /sxɔlt 'œt/
uitgescholden
(NL) /'œytɣəsxɔldə(n)/
(VL) /'œtʝəsxɔldə(n)/
klasse 3 volledig

uitschelden

  1. overgankelijk iemand met scheldwoorden bewerken
    • Hij scheldt me uit voor lelijke aap. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be