perder
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
perder |
perdia |
perdido |
volledig |
perder
- IPA: /peɾ.ˈðeɾ/
- per·der
perder
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
perder |
perdía |
perdido |
volledig |
- onovergankelijk verliezen, verlies lijden
- verkleuren
- verslechteren, vervallen
- lekken (van gas of vloeistof)
- overgankelijk verliezen
- verzuimen, verkwisten
- missen, mislopen
- schaden, te gronde richten