• ver·slech·te·ren
  • Afgeleid van slecht met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -eren.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verslechteren
verslechterde
verslechterd
zwak -d volledig

verslechteren

  1. ergatief slechter worden, achteruitgaan
    • De humanitaire situatie verslechtert per maand. 
  2. overgankelijk slechter maken
    • De sombere stemming werd verslechterd door tegenvallende cijfers over de economische groei in 's werelds grootste economie. 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be