verslechteren
- ver·slech·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verslechteren |
verslechterde |
verslechterd |
zwak -d | volledig |
verslechteren
- ergatief slechter worden, achteruitgaan
- De humanitaire situatie verslechtert per maand.
- overgankelijk slechter maken
- De sombere stemming werd verslechterd door tegenvallende cijfers over de economische groei in 's werelds grootste economie.
1. slechter worden
- Het woord verslechteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verslechteren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be