• ver·slech·ter·de
vervoeging van
verslechteren

verslechterde

  1. enkelvoud verleden tijd van verslechteren
    • Ik verslechterde. 
    • Jij verslechterde. 
    • Hij, zij, het verslechterde. 
  2. verbogen vorm van verslechterd, voltooid deelwoord van verslechteren