boeten
- boe·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boeten |
boette |
geboet |
zwak -t | volledig |
boeten
- inergatief ~ voor: straf ondergaan, nadeel ondervinden van een foute handeling
- - Hij boette zwaar voor zijn vergrijp.
- - Hij moest boeten voor de fouten van zijn baas, want hij is ontslagen omdat het bedrijf failliet is gegaan.
- overgankelijk het repareren van een visnet
- De vissers boetten hun beschadigde netten.
de boeten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boete
- Het woord boeten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boeten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "boeten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boeten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be