[2] opgelapt
  • op·lap·pen

oplappen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oplappen
lapte op
opgelapt
zwak -t volledig
  1. zieke mensen en dieren verzorgen en genezen
    • Op basis van karakter en hard werken schopte de atlete het zelfs tot een tweede plek op het NK bij de junioren. „Maar uiteindelijk bleek ik toch niet goed genoeg om de internationale top te bereiken.” Toch haalde Van Bergen die uiteindelijk wel. Al ging daar een nachtmerrie aan vooraf. Ze vertelt over de vroege maandagochtend in 2006. „Ik reed rustig op mijn motor tussen de file op de A4 door toen er plotseling een auto van baan wisselde. Het ene moment zat ik nog op de motor, het volgende vloog ik door de lucht en lag ik plat met mijn rug op het asfalt. Ik had verschrikkelijk veel pijn en voelde mijn benen niet meer. Ik wist dat het niet goed zat, maar ik was ervan overtuigd dat ze me in het ziekenhuis wel weer zouden oplappen.”[1] 
  2. dingen die kapot en versleten zijn repareren en weer mooi maken
    • Hoe dan ook: drieënveertig jaar na de financiële regeling van De Jong - en diens opvolger - met het koningshuis, lijkt de kracht ervan te zijn uitgewerkt. Opnieuw wordt er gesteggeld over hoge kosten voor de paleizen, onverwachte uitgaven voor het oplappen van Gouden Koets en Groene Draeck, mogelijk geheime compensatie voor de belastingheffing. De ene kwestie is nog niet opgelost (voor het onderhoud van de Groene Draeck is inmiddels een regeling getroffen), of de volgende komt er al weer aan. Afgelopen vrijdag reageerden diverse Kamerleden gepikeerd op de hoge kosten (250.000 euro) van het - leeg - laten overvliegen van regeringstoestel KBX naar Australië voor het komend staatsbezoek aan dat land.[2]  
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Denise Mosbach 28 april 2016
  2. NRC Kees Versteegh 25 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be