• be·han·de·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
behandelen
behandelde
behandeld
zwak -d volledig
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
behandeling behandelbaar
behandelaar onbehandelbaar
behandelde -
-

behandelen

  1. overgankelijk verwerken
    • Na een paar weken werd mijn aanvraag eindelijk behandeld. 
  2. overgankelijk bespreken, spreken of schrijven over
    • Het voorstel moest in de eerstvolgende vergadering worden behandeld. 
  3. overgankelijk, (medisch) medisch verzorgen
    • De kwaal werd nauwkeurig behandeld. 
  4. op een bepaalde manier omgaan met een mens of een dier
    • De chef behandelt zijn personeel heel goed. 
    • Het kind behandelt de hond heel liefdevol. 
     Toch had zowel de Luftwaffe als het Duitse leger de overwonnen Engelsen bij Duinkerken op de mildst denkbare manier behandeld.[1]
  • [4]: iemand als een hond behandelen
iemand slecht behandelen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be