Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: handelnhandlen
  • han·de·len
  • In de betekenis van ‘doen, behandelen’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse woord hantalôn.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
handelen
handelde
gehandeld
zwak -d volledig

ˈhandelen'

  1. inergatief iets doen, al of niet met de handen, optreden, gedrag
    • Zij handelden daarin erg onzorgvuldig. 
  2. inergatief handel drijven
    • De Nederlanders handelden met vele landen langs de kust van de Indische Oceaan. 
enkelvoud meervoud
naamwoord handelen
verkleinwoord

het handeleno

  1. dat wat iets of iemand doet
     ‘Ik heb vertrouwen in het handelen van de overheid. Ik heb desinfecterende handgel bij me, net als in de tijden dat ik uitgezonden was naar Afrika. Zelf ben ik niet zo bang voor het virus.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


  • han·de·len
Naar frequentie 12188

handelen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van handel


  • han·de·len
Naar frequentie 5545

handelen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van handel


  • han·de·len

handelen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van handel