• be·han·del·de
vervoeging van
behandelen

behandelde

  1. enkelvoud verleden tijd van behandelen
    • Ik behandelde. 
    • Jij behandelde. 
    • Hij, zij, het behandelde. 
     Wat een malle vertoning was het eigenlijk geweest! Dorien die er ’s morgens al zat en Jeroen als een klein kind behandelde.[1]
  2. verbogen vorm van behandeld, voltooid deelwoord van behandelen