verplegen
- ver·ple·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verplegen |
verpleegde |
verpleegd |
zwak -d | volledig |
verplegen
- overgankelijk een zieke verzorgen
- Hij verpleegde zijn vrouw toen zij bedlegerig werd.
- verpleegafdeling, verpleegdag, verpleeghuis, verpleeghulp, verpleegkosten, verpleegkunde, verpleegster, verpleegtehuis, verpleegzorg, verpleger, verpleging
1. een zieke verzorgen
- Het woord verplegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verplegen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be