cuidar
- Van het Latijnse cogitare ("nadenken").
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cuido | cuidava | cuidat |
1e vervoeging | volledig |
cuidar
- IPA: /kujˈðaɾ/
- Van het Latijnse cogitare ("nadenken").
- cui·dar
cuidar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cuidar |
cuidaba |
cuidado |
volledig |
- onovergankelijk zorgen voor
- oppassen voor
- overgankelijk verzorgen, opletten, oppassen
- verplegen
- «cuidar a un enfermo»
- een zieke verzorgen
- «cuidar a un enfermo»
- [3] atender