asistir
- a·sis·tir
asistir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
asistir |
asistía |
asistido |
volledig |
- onovergankelijk bijwonen, aanwezig zijn bij
- overgankelijk assisteren, helpen
- (medisch) verplegen, behandelen, bezorgen
- [2] ayudar
- asistir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española