bijwonen
- Geluid: bijwonen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɛiwonə(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbɛɪ̯.ʋo.nə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbɛː.β̞o.nə(n)/
- (Limburg): /ˈbɛɪ̯.wo.nə(n)/
- bij·wo·nen
- samenstelling van bij en wonen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijwonen |
woonde bij |
bijgewoond |
zwak -d | volledig |
bijwonen
- overgankelijk opzettelijk aanwezig zijn bij iets
- Hij woonde de presentatie van de professor bij.
- ▸ De hoogbejaarde monarch kampt sinds oktober, toen ze kort in het ziekenhuis werd opgenomen, met een broze gezondheid en mobiliteitsproblemen. Sindsdien heeft ze verschillende afspraken moeten afzeggen of digitaal vanuit huis bijgewoond. Vorige week liet ze nog verstek gaan bij haar troonrede.[1]
- ▸ De Britse premier Boris Johnson heeft donderdag aangekondigd op te stappen. Hij blijft voorlopig de taken van premier uitvoeren, totdat er een opvolger bekend is. Johnson lag al geruime tijd onder vuur vanwege een reeks schandalen, zoals het bijwonen van feestjes in coronalockdowns. Het vertrek van een aantal prominente ministers de afgelopen dagen blijkt de druppel te zijn geweest.[2]
1. opzettelijk aanwezig zijn bij iets
- Het woord bijwonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijwonen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
- ↑ Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be