flikken
- flik·ken
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handig klaarspelen, leveren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1850 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
flikken |
flikte |
geflikt |
zwak -t | volledig |
flikken
- (informeel) handig klaarspelen
- Hoera, we hebben het geflikt!
- (pejoratief) iets vervelends aandoen
- Wat flik je me nou weer?
- [1] klaarspelen
- [2] lappen [2], leveren [3]
[2] "iets vervelends aandoen"
- Een kunstje flikken.
de flikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord flik
- Het woord flikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be