• le·ve·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leveren
leverde
geleverd
zwak -d volledig

leveren

  1. overgankelijk voor de aanvoer van iets zorg dragen
    • Zij leveren veel graan aan China. 
    • We hebben een verkeerde lading geleverd gekregen. 
  2. overgankelijk bezorgen, geven
     "We zijn aangeslagen maar dankbaar voor de belangrijke bijdrage die hij heeft geleverd aan de ontwikkeling van het kunsthart", aldus UMC Utrecht.[3]
  3. overgankelijk (pregnant), (pejoratief) iemand iets ~ iemand iets vervelends aandoen
    • Wat voor streek hebben ze me nu geleverd? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]