flik
- flik
- [1] van Frans flic, oorspronkelijk vooral gangbaar in Vlaanderen [1]
- [2] terugvorming van het eponiem flikje [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flik | flikken |
verkleinwoord | flikje | flikjes |
de flik m
- (informeel), (beroep) persoon die belast is met hulpverlening en met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
- De flikken zijn waakzaam.
- (voeding) koekje in de vorm van een plat, van boven afgerond schijfje chocola, oorspronkelijk alleen besuikerd
- Een chocolade flik.
- [1] politieagent (formeler)
- [1] smeris (informeler)
- [2] chocoladepastille
- [2] chocoladeflik
- [2] dessertflik
- [2] herenflik
vervoeging van |
---|
flikken |
flik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flikken
- Ik flik.
- gebiedende wijs van flikken
- Flik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flikken
- Flik je?
- Het woord flik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flik" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ flik (politieagent) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ flik (chocolaatje) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be