• flik
enkelvoud meervoud
naamwoord flik flikken
verkleinwoord flikje flikjes

de flikm

  1. (informeel), (beroep) persoon die belast is met hulpverlening en met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
    • De flikken zijn waakzaam. 
  2. (voeding) koekje in de vorm van een plat, van boven afgerond schijfje chocola, oorspronkelijk alleen besuikerd
    • Een chocolade flik. 
vervoeging van
flikken

flik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flikken
    • Ik flik. 
  2. gebiedende wijs van flikken
    • Flik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flikken
    • Flik je? 
91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]