politieagent
- po·li·tie·agent
- samenstelling van politie en agent
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | politieagent | politieagenten |
verkleinwoord | politieagentje | politieagentjes |
de politieagent m
- (ordehandhaving) (beroep) een persoon die belast is met hulpverlening en met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
- De politieagent bracht het weggelopen kind terug naar zijn ouders.
- ▸ We kregen al snel een lift naar de weg waar ik vijf dagen geleden door de politieagent werd opgepikt.[1]
- ▸ Ik liep er wat dichter naartoe om te zien wat er aan de hand was en zag twee Park Rangers, federale politieagenten met verstrekkende bevoegdheden.[1]
1. een persoon die belast is met hulpverlening en met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
- Het woord politieagent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "politieagent" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be