ouders
- Geluid: ouders (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑudərs / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʌʊ̯.dərs/, (nevenuitspraak als bijvoeglijk naamwoord) /ˈʌʊ̯.β̞ərs/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɔʊ̯.dərs/
- (Limburg): /ˈaʊ̯.dərs/
- ou·ders
ouders
- partitief van de vergrotende trap van oud
de ouders mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ouder
- ▸ De ouders hadden de kinderen van 10 en 12 na een hoop gedoe voor een halfjaar van school kunnen uitschrijven om gezamenlijk de PCT te lopen.[1]
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ouder
- Het woord ouders staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ouders" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be