• klaar·spe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klaarspelen
speelde klaar
klaargespeeld
zwak -d volledig

klaarspelen

  1. overgankelijk iets moeilijks in orde of ten einde brengen
    • Hij heeft die moeilijke opdracht wél mooi klaargespeeld, iets wat je van de andere kandidaten niet kunt zeggen. 
    • Niet boven de grond uitkomen tot een teken gegeven wordt. Veel succes, ik hoop dat jullie het klaarspelen.' [1] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 102
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be