• ma·nage
vervoeging van
managen

manage

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van managen
    • Ik manage. 
  2. gebiedende wijs van managen
    • Manage! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van managen
    • Manage je? 
  4. aanvoegende wijs van managen


vervoeging
onbepaalde wijs to  manage 
he/she/it  manages 
verleden tijd  managed 
voltooid
deelwoord
 managed 
onvoltooid
deelwoord
 managing 
gebiedende wijs  manage 

manage

  1. overgankelijk beheren, besturen, leiding geven aan
  2. overgankelijk ~ to, klaarspelen, gedaan krijgen, voor elkaar krijgen