besturen
- be·stu·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
besturen |
bestuurde |
bestuurd |
zwak -d | volledig |
besturen
- overgankelijk zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert
- Hij bestuurt de lift via een afstandsbediening.
- ▸ Haar rechterhand bestuurde de muis.[1]
- overgankelijk het vervullen van regeringstaken over een gebied
- overgankelijk leiding geven
- ▸ Ook kwam ik een aantal ondernemers tegen die als heuse digitale nomaden hun bedrijven op afstand bestuurden.[2]
1. zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert
2. het vervullen van regeringstaken over een gebied of organisatie
de besturen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bestuur
- Het woord besturen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "besturen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be