Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
besturen
bestuurde
bestuurd
zwak -d volledig

Werkwoord

besturen

  1. overgankelijk zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert
    • Hij bestuurt de lift via een afstandsbediening. 
     Haar rechterhand bestuurde de muis.[1]
  2. overgankelijk het vervullen van regeringstaken over een gebied
  3. overgankelijk leiding geven
     Ook kwam ik een aantal ondernemers tegen die als heuse digitale nomaden hun bedrijven op afstand bestuurden.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de besturenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bestuur

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be